“Ik voelde dat ik niet meer mijzelf was, dat ik geleefd werd en zelf niet meer leefde.”

Jasper van den Brink
13 min readJan 25, 2021

Het is donderdagavond acht uur, de tijd waarop broeder David normaal gesproken al onder de wol ligt, zit hij nu achter de laptop om een interview te geven. ‘Goedenavond’, zegt hij. Broeder David typeren we als een welwillend, openhartig en goedlachse monnik. Een Belgische monnik die leeft in een Nederlandse abdij.

Auteurs: Lianne Verberkmoes & Jasper van den Brink.

Afstandelijke jeugd

Broeder David

“Ik kom uit Gent, een heel mooie historische stad. Ja, een prachtige stad, maar toen ik klein was, was dat een hele vieze vuile industriestad, heel grauw en grijs. Ik heb daar niet zolang echt als kind geleefd, tot aan mijn twaalfde jaar. Tot de eerste van de middelbare school, daarna ben ik intern geworden op een Don Bosco college in België.”

“Ik ben opgegroeid in een heel katholiek gelovig gezin. Dat kunt u niet vergelijken met een sterk gelovig gezin in de jaren 2021.”

“Ik ben in een tamelijk gezaghebbend gezin, zowel op gelovig vlak, als opvoedkundig vlak heel sterk gehoorzaam plichtig opgevoed geweest, door mijn vader vooral.”

“Ik heb de jaren ’60 meegemaakt. Toen groeide er verzet van de generaties tegen de autoriteiten. Dat zich ontploft heeft in het jaar ’68 op wereldvlak. Ik ben daar in opgegroeid en ik ben blij dat ik de jaren ’60 heb meegemaakt. Er waaide een echte lente, zeker bij jonge mensen. De lente tegen het communisme enzovoort.”

“Ik heb eigenlijk een beschuttend leven gekend.”

“Thuis hadden we zoveel respect voor onze ouders dat wij eigenlijk bij wijze van spreken brave kinderen waren. Wij hebben dat dus thuis niet zo direct meegemaakt. Ik moet wel zeggen, ja mijn oudere zussen, die hebben dat wel een beetje gehad, dat verzet. Ik heb ook een jongere broer gehad die echt van thuis uit weggelopen was, omdat hij niet meer akkoord kon gaan met de opvoeding en de sfeer thuis. Die sfeer was eigenlijk niet hard, maar het zat zo in de genen van ons jonge mensen om een nieuw leven proberen te leiden. Hij is wel weer teruggekomen, maar we hebben dat wel meegemaakt.”

“Ik was niet zoveel thuis, want ik was intern. Ik heb eigenlijk een beschuttend leven gekend. In het internaat tot aan mijn zesde jaar middelbaar en daarna ben ik ingetreden bij de Salesianen.”

“Mijn broer die twee jaar ouder was dan ik zat al op die Don Bosco school. Ik zat op een ‘gewone school’. We gingen op bezoek, want toen mocht je maar om de twee maanden voor een weekend naar huis, ik vond die sfeer fantastisch.”

“Wij zagen dan bijvoorbeeld de technische jongens spelen op de speelplaats, die Salesianen, met hun zwarte toga aan. Die waren daar aan het shotten of kregen een klap tegen het gezicht of een schop in hun achterste. Van die jongens die heel erg plezant deden en heel familiair omgingen met elkaar. Priesters die normaal hoog op de ladder boven de mensen stonden en nu zo helemaal beneden bij de basis leefde, met jonge mensen. Dat sprak mij zodanig aan die sfeer, ik dacht ik wil ook wel naar die school.

“Het probleem van niet meer thuis zijn, heeft wel een stukje negatieve gevolgen gehad, tussen mijn ouders, broers en zussen, het heeft daardoor wel een klein beetje geleden. Er zijn nog altijd reserves. Dat we elkaar eigenlijk niet goed kennen, omdat wij niet dag in dag uit met elkaar geleefd hebben. Geen lief en leed hebben gedeeld. Als wij thuiskwamen, werden wij gevierd. Mijn gewone naam is Frans. Oh Frans is thuis, dan gaan we frieten bakken en biefstukken eten. En dan zeiden zij, ‘wij zitten hier elke dag en voor ons nooit frieten of biefstuk.’ Wij werden dan een beetje te veel in de watten gelegd, omdat wij maar ene keer kwamen. Dat voel ik nog wel een stukje aan.”

“Ik waardeer wel al mijn broers en zussen, hoor. Er is geen afstand, maar ja hoe moet je dat noemen, er zijn een beetje reserves.”

Drie geloften en het kruis

“De leefwijze van de Salesiaan, jullie kennen dat niet in de gereformeerde of hervormde kerk, he, zo religieus. Naast priesters en voorgangers zijn er mensen die zich wijden aan God, door dienstbaar te zijn en door zich in te zetten. Die zich binden door drie geloften. Gehoorzaamheid, maagdelijkheid dus het celibataire leven en armoede. Die drie geloften daarop baseren zij hun leven. Zij zetten zich eigenlijk in vanuit een gemeenschap dat zijn mannen of vrouwen, dat noemt men een klooster.”

“Het is een open klooster naar buiten toe, naar de wereld toe. U kunt het een beetje vergelijken met de twee assen van een kruis. De horizontale as dat is de medemenselijkheid, naaste liefde en zo verder. De verticale is de gerichtheid naar God. De Salesianen richten zich vooral op de horizontale as. Wij monniken richten ons vooral op de verticale as. De leefwijze van de salesianen sprak mij aan, want het zijn echt mensen waarvan je voelde, kijk die hebben inhoud. Die stralen iets uit, die hebben diepte en rijkdom in zich. Door hun geloof, dankzij hun geloof. Om zich liefdevol in te zetten voor jonge mensen. Ik zei, “ik wil ook zo iemand worden.”

Ambitie

“Pas in midden juni heb ik beslist om Salesiaan te worden. Ik dacht altijd priester te worden, vanaf mijn twaalfde tot vijftiende. Maar wiskunde ging mij zo goed af op de middelbare school, dat mijn docent wiskunde zei: ‘Frans ik heb nooit de gelegenheid gehad, ik mocht geen wiskunde studeren van mijn vader. Gij heb de talenten ervoor gij moet dat doen Frans.’ Ik was daar zo van overtuigd, dat ik eigenlijk al tijdens het gymnasium mij aan het voorbereiden was op die universitaire studie voor zuiver toegepaste wiskunde. Ik heb zelfs het ingangsexamen nog gedaan, die heb ik op het nippertje gehaald. Onmiddellijk na de middelbare school heb ik die gedaan als test om te zien of ik het waard geweest zou zijn om ingenieur te worden. Midden juni heb ik eigenlijk plots, het was geen slag vanuit de hemel, maar wel een inzicht, gekregen. Dat ik niet eerlijk was ten opzichte van mijn gedachte van vroeger, mijn drijfveer van vroeger om priester te worden. Ik wilde priester worden als kloosterling van een gemeenschap. Het lag voor de hand dat ik de gemeenschap koos waar ik op school gezeten had.”

“Ik zal nooit de woorden vergeten toen ze wegreden en mij afgezet hadden.”

“Wel is het zo dat België toen net zoals Nederland al heel sterk geseculariseerd was. Vijf á zes jaar voor mij, waren in zo’n klas minstens één of twee studenten die voor die richting kozen. Ik was de enige van al de zesdejaars, van de zo’n tachtig scholieren, die daarvoor koos. Dat was lastig, omdat ze mij uitlachte. Ik was de primus van de klas, maar ze lachte mij gewoon uit. ‘Poh, belachelijk gaat gij zich daar nog mee bezighouden?’ Ja, de pragmatische materialistische wereld hé, alles moet zijn nut hebben. Priester zijn of het klooster, dat levert de maatschappij niks op. Zij gingen voor ingenieur of arts studeren, dus praktische beroepen eigenlijk. Dat was wel lastig.”

Beste, …

“Ik durfde het niet mondeling mee te delen, omdat ik dacht dat ons vader ertegen zal zijn. Ik ben speciaal in het weekend op het internaat gebleven om het via een brief te sturen. Gelukkig reageerde ons vader heel liefdevol, want we hadden een hele streng volle vader. Hij zei: we gaan er nog een keer over praten. Dat is er uiteindelijk niet meer van gekomen.”

“Hij is wel mee geweest naar het huis waar jonge mannen, die denken dat ze Salesiaan willen worden gevormd worden. Het eerste huis noemen ze dat. De eerste vorming dat was bij Leuven en dat sprak mijn vader sterk aan. Ik zal nooit de woorden vergeten toen ze wegreden en mij afgezet hadden. Dat mijn moeder naar mij toe kwam en zei: ‘Frans, als het u niet gaat, als het u niet schikt, bel onmiddellijk en kom onmiddellijk terug.’ Dat zal ik nooit vergeten, want ik heb lang getwijfeld.”

“Natuurlijk was er in die tijd een eer aan verbonden, als je kinderen had die de radicale weg op gingen binnen de kerk. Dat speelde nog wel mee in die tijd. Nu zal dat ook nog wel een eergevoel geven, maar dat zal veel moeilijker zijn om te slikken. Helemaal omdat het nu niet meer normaal is, het is dwarsliggend op de gang van zaken.”

Abdij Koningshoeven

Apotheose

“Ik moet eerlijk zeggen dat ik vijfendertig jaar gelukkig Salesiaan ben geweest. Maar ik voelde eigenlijk bij mezelf dat ik het centrum was van mijn leven. Alles draaide om mij, succes oogsten, bedankt worden en bevestigd worden, dat zat er allemaal bij. Ik voelde dat ik niet meer mijzelf was, dat ik geleefd werd en zelf niet meer leefde. Ook door alles wat met de staat te maken. Ik was directeur van een internaat. Ik was de hele dag met de administratie bezig. ‘s Ochtends vroeg lag er zo’n een stapel papier op mijn tafel en in de avond was die stapel bijna weer plat. Dat was dan de volgende dag weer zo. Ik was daarvoor geen Salesiaan geworden om eigenlijk gewoon staatsbediende te zijn. Ik ben er voor de jongens, om mij in te zetten en ze op een christelijk gelovige wijze op te voeden, daarvoor ben ik Salesiaan geworden. Ik zag ook in dat, het niet anders kon. Toen dacht ik spijtig genoeg, ik moet daar een stuk in breken.”

“Zelfs heel concreet en heel visueel, dat zal ik me altijd heel goed herinneren. Ik stond gewoon aan mijn tafel in het internaat. Ik was verantwoordelijk voor een internaat van driehonderd leerlingen. Toen zei ik er klopt iets niet. Ik ben niet eerlijk noch ten opzichte van mezelf noch ten opzichte van God. Ik ga i.p.v. die horizontale as, de verticale as kiezen en cultiveren. Dan moet je bijna wel naar een abdij gaan.”

“Langzaam voelde ik de nood ofwel in het weekend ofwel met leerlingen een keer naar een abdij te trekken. Een weekend in stilte gebaseerd op: wandelen, mediteren en het getijden gebed. Dus het gebedsleven van de monniken volgen. Ik was van de kracht daarvan zo overtuigd.”

“Ik heb dan ook gevraagd om ander werk en dat ook gekregen. Ik ben naar Leuven gegaan en ben daar pastoraat onder de universiteit studenten geworden. Dat ging heel goed, maar ik stond een beetje te dicht bij de studenten. Ik ging toen richting de vijftig jaar en die studenten waren achttien, twintig, tweeëntwintig jaar. Ik vereenzelvigde mij met het leven en de mentaliteit van de studenten. Naar het einde toe klopt het nu nog minder als voorheen.”

Muziek nostalgie

Bryan Adams - Summer of ‘69 & Alphaville - Forever young

“Ja, je moet natuurlijk ook eerlijk zijn voor u zelf. Ik ben het klooster niet binnengekomen om de hele tijd naar rockmuziek te luisteren. Maar dat roept zulke mooie herinneren op, aan een hele belangrijke levensfase in mijn leven, vooral aan de jonge mensen die ik toen gekend heb. Dat ik dat graag doe, dat is eigenlijk de heimwee naar die tijd.”

“Ik heb er heel veel van gehouden, omdat je echt dicht bij die jonge mensen leeft. De meeste van vijftien, zestienjarigen, net uit de wilde periode van hun pubertijd. Dat zijn de jonge mensen, de eeuwige jeugd, die dromen en idealen hebben die ze willen realiseren. Heel interessant, niet om de dromen bij te brengen, maar om te helpen die dromen te cultiveren en maken. Dat ze in hun jonge leven daar iets van kunnen realiseren. Als er vijftienjarigen in de abdij komen, dan is dat mijn ideale groep, om daarmee te spreken, of gewoon om die bezig te zien. Ik kan daar moeilijk een definitie aan geven, maar een andere leraar staat liever bij dertigjarigen. Je houdt van de groep waar je het meest mee werkt en leeft.”

“In het internaat waren dat vijftien- zestienjarigen. De muziek was hevig. Dat was stampen, stampen en bier gooien. Daar werd geen bier gedronken, bier werd in de lucht gegooid en dat lag dan op de grond, met de bekertjes. Dat was fantastisch. Maar u kunt dat geloven of niet, maar daar had ik echt diepe stilte ervaringen. Toen de boxen daar stonden, boem, boem, dan vloog je echt om ver van de luchtverplaatsing van die boxen. Maar daar beleefde ik echt stilte, ook al was het heel lawaaierig. Die stilte was dan genoeg hebben aan jezelf. Gij hebt niks extra’s nodig.”

Abdij Koningshoeven

Eindstation

“Dat klaarde zich hoe langer hoe meer uit. Dat ik dacht, ik ga eens op proef. Ik ben een keer twee weken naar een abdij gegaan. Toen ben ik naar mijn zus geweest die van de vrouwelijke kant is, dus Trappiste. Ik heb het aan haar voorgelegd en die was er eigenlijk tegen.”

“Die zei: ‘Frans jij bent veel te oud’, ik was toen al vierenvijftig. Jij bent vierenvijftig jaar actief geweest en nu ga jij contemplatief worden. Dat staat helemaal dwars tegenover jouw leven. Maar ze zei: ‘probeer het’. Ik heb het dus geprobeerd. Ze zei: ‘ga eens een keer naar Koningshoeven, dat ligt niet zover van Vlaanderen af. Die zijn daar aan iets nieuws begonnen, dat waren allemaal broeders en ze hebben die nu apart gezet. Eigenlijk met een stukje nieuw leven begonnen. Een heropstart van die abdij, probeer dat een keer.’ En dat sprak mij heel sterk aan. Ik heb nooit dat gebouw bekeken, ik heb de broeders ook niet gezien, maar gewoon het gesprek met de abt was genoeg. Dat sprak mij aan en hij zei: ‘Jij moet nog maar een keer veertien dagen terugkomen, geen verplichting, zelfs geen expliciete uitnodiging. Gewoon een mogelijkheid die hij aanbood.”

“Maar ik kon moeilijk weg bij mijn werk, dus ik ben maanden later nog een keer veertien dagen geweest. Daarna ben ik naar mijn leidinggevende geweest om hem dat voor te leggen. Zou ik dat mogen doen? En het typische was, de trappisten hier die hadden heel veel reserve om binnen te komen. Eigenlijk eerder van wat komt gij hier doen? Als jij dan toch gelukkig bent blijf dan daar. Terwijl de salesianen heel positief er tegenover stonden. Probeer het, ga een sabbatsjaar doen. Maar ik ben hier binnengestapt met de overtuiging voor mij is het geen sabbatsjaar. Ik begin hier gewoon meteen! Mijn leidinggevende had ook gezegd, gaat het niet dan mag je terugkomen, net zoals als mijn moeder dat zei. Dat gaf een zekere geruststelling.”

Verlangen

“Het niet getrouwd zijn dat is een gemis. Ik heb altijd geleerd in de seksualiteitsmoraal, dat het vier dimensies heeft, waaronder lust, lichamelijke, maar ook het relationele, het voortbrengen van kinderen en het institutionele. Ik wil het hebben over de lust en het realiteitsprincipe, vooral die twee. Wij hebben normaal als alle mensen, ook op seksueel vlak de lust om dat te beleven. Die moeten wij, het klinkt misschien wat negatief, of wat ouderwets, maar die moeten wij proberen te kanaliseren en te beheersen. Door een bewuste keuze en door consequent te zijn aan die keuze. Dus geen contact, maar ook het liefst het minste contact zoeken, want het begint met een vinger en het eindigt bij wijze van spreken met de hele hand. Dat valt niet altijd mee.”

“Bepaalde levensfasen zijn daarvoor wel wat dominanter dan andere, de veertiger jaren, ook voor gehuwde mensen. De beginjaren, dus als de pubertijd voorbij is, het jonge leven, de twintigers. We moeten het niet proberen te vergeten, maar we moeten proberen om erdoorheen te gaan. Ik houd van naakt bijvoorbeeld, ik kan daar wel naar kijken, maar ik word daardoor niet onmiddellijk verleid om daarin verder te gaan, om dat te gaan beleven met een dame of met een meisje. Dat is ook wel een beetje het houden van jezelf, niet dat je daarmee genoeg hebt. Maar dat je de liefde die je hebt aan anderen besteedt, aan meerdere, niet alleen maar aan één.”

“Onderschat dat dus niet, maar ik kan dat moeilijk uitdrukken, wat dat juist inhoudt. Dat is voor mij niet het ergste, het ergste is voor mij de eenzaamheid, dat heeft meer te maken met het relationele aspect van seksualiteit. Als je een dame bent of een gehuwde man en je komt na een dag thuis dan ben je blij dat je daar weer je partner vindt, waar je jouw verhaal kwijt kunt en waar hij of zij ook het verhaal bij jou kwijt kan. Je kunt beiden in een stoel gaan zitten, elkaar strelen, elkaar beluisteren of wel wenen om het verdriet van een ander. Je voelt je dus opgevangen door iemand waarbij je totaal jezelf kunt zijn. Dat hebben wij niet, dat valt soms heel hard tegen.”

“Als je een zwarte dag hebt gehad, alles zat tegen en je hebt ruzie gehad met een broeder, of je hebt zelf kwaad gedaan, dan moet je met dat gevoel je bed in stappen, dat is heel zwaar. Want ik weet dat ik dan plots ’s nachts wakker word met die gedachte die niet verwerkt is. Het kan alleen maar verwerkt worden als je naar die broeder toe gaat of de situatie probeert goed te maken, maar dat is niet altijd mogelijk. Terwijl als je een partner hebt, gaat die situatie ook niet goed gemaakt worden, maar dan kun je je in ieder geval begrepen voelen of je zult geholpen worden.”

“Ik vergelijk dat met een moeder en een klein kindje dat terugkomt van school en gepest is en thuiskomt en weent, weent en weent. En moeder zegt: “Kom maar op schoot zitten.” Die moeder kan daar niks aan verhelpen, het is gebeurd, maar door het feit dat dat kindje geborgenheid vindt en krijgt, is het voor een gedeelte opgelost. Dat is een beetje hetzelfde en dat missen wij echt. Het is echt belangrijk dat wij dat voor het lichamelijke als voor het relationele beseffen en twee dat ik mij moet voorbereiden om te leren hier beter mee om te gaan. Tot mijn eigen geluk en ook die van de ander. Het is belangrijk dat je die vraag stelt, want het is een hele wezenlijke vraag waarin wij verschillen met ‘normale mensen’, bij wijze van spreken.”

--

--

Jasper van den Brink
0 Followers

Hallo, ik ben Jasper en inwoner van Gouda.